Een grootse roman over verval en de kracht van verhalen.
Een boek over massatoerisme, over het einde van de Europese cultuur. Hoewel niet onjuist had die omschrijving mij misschien niet overtuigd om aan het boek te beginnen. Ten onrechte, want Grand Hotel Europa is zo’n boek dat het allemaal heeft: een zorgvuldig opgebouwd en rijk gestoffeerd verhaal, een persoonlijke insteek, maatschappelijke relevantie, ... En natuurlijk: een liefdesverhaal. In deze roman verweeft Ilja Leonard Pfeijffer een resem stevige thema’s tot een overtuigend geheel dat bol staat van de welluidende zinnen én vlot wegleest op de koop toe. Niet voor niks wordt deze allesomvattende roman geprezen als zijn magnum opus.
“Toerisme vernietigt datgene waardoor het wordt aangetrokken.” (p. 113), dat is het tragische maar helaas al te herkenbare fenomeen dat Pfeijffer in deze roman uitvoerig uitwerkt. Ons verlangen naar authentieke ervaringen – waarmee we dan ook nog eens willen uitpakken (en de stress die daarmee gepaard gaat!) – brengt in veel opzichten de leefbaarheid van de planeet (en haar bewoners, onszelf inbegrepen) in het gedrang. Voeg daarbij het besef dat de rol van Europa op wereldvlak stilaan is uitgespeeld en Pfeijffer concludeert dat ons niet veel anders rest dan ons verleden te koop aan te bieden aan toeristen, als een soort openluchtmuseum voor de rest van de wereld. Het hoeft niet te verwonderen dat mensen hun toevlucht nemen tot nostalgie naar een luisterrijk, geïdealiseerd verleden: de ideale voedingsbodem voor rechts populisme. Dat brengt de schrijver naadloos bij het thema migratie: “Terwijl we onze grenzen zo gastvrij mogelijk openen voor buitenlanders die komen om hun geld uit te geven, willen we ze sluiten voor buitenlanders die komen om geld te verdienen.” (p. 115). Oordelen doet Pfeijffer niet, hij stelt vast en overweegt. Een samenvatting van de vluchtelingenproblematiek in mensentaal krijgen we van de oude geleerde Patelski: “Ik denk dat iedereen bereid is een mens in nood te helpen en dat iedereen bang wordt van honderdduizenden mensen die bij hem aankloppen.” (p. 227)
Het is duidelijk: de schrijver legt de vinger maar al te vaak op de zere wonde. Genoeg redenen om de toekomst somber in te zien. Maar cynisme zou een al te makkelijk antwoord zijn. Ondanks Pfeijffers liefde voor het luisterrijke verleden van Europa en de verhalen van weleer, zijn droefenis om het einde van een tijdperk en bezorgdheid om de toekomst, spreekt uit Grand Hotel Europa ook de wil om dingen in vraag te stellen en een nieuwsgierig onderzoeken van mogelijkheden.
Zoals dat gaat in boeken met een schrijver als hoofdpersonage wordt ook het schrijven zelf gethematiseerd als middel om orde te brengen in de chaos. En het is daar waar de hoop doorschemert. De gloriejaren van Europa zijn misschien voorbij, maar wie niet gelooft in de kracht van woorden, schrijft geen vuistdikke romans. Al helemaal niet met zo’n prominente rol voor de liefde: “Als schrijver heb ik geleerd dat verhalen belangrijk zijn. En van jou heb ik geleerd dat een liefdesrelatie niets anders is dan samen een verhaal verzinnen.” (p. 370). Grand Hotel Europa beschrijft de ondergang van het oude continent, maar is een lofzang op de liefde (in al haar vormen).
De schrijver valt geregeld in herhaling, dat is zo. Maar iemand die zo mooi in herhaling valt, daar kan ik niets op tegen hebben.
Synopsis
Een schrijver strijkt neer in een oud hotel om zijn verdriet over zijn verbroken relatie met een Italiaanse kunsthistorica te verwerken, wat leidt tot lange beschouwingen over het oude en het nieuwe Europa, inclusief massatoerisme en bootvluchtelingen.