Poëzie blijvend in de aandacht houden
Intussen is de poëzieweek voorbij, tijd dus om de poëzie blijvend in de aandacht te houden. Al maanden ligt de bundel met de poëtische titel ‘Licht dat naar ons tast’ dicht bij mij. Het is een verzameling van de vier dichtbundels van de veel te vroeg overleden dichter en essayist Bernard Dewulf.
De dichter schrijft net als de columnist over datgene wat hem, in zijn nabije omgeving, raakt, ontroert, verwondert. Hij beschrijft met treffende pen de mensen en de dingen of hoe hij hen ziet en aanvoelt. De eerste gedichten lijken wel portretten waarin hij naar de diepere lijnen, de tere plekken van mensen zoekt.
Droomtijd
Dit kind vermomd in rimpels
is zijn leven al vergeten
het ligt hier wel, maar
kan dat niet meer weten.
Ik sta ernaar te kijken:
Het is een hoofd, een deken.
Morgen is het overal geweest
waar niemand is gebleven.
Over het ‘nabije’ schrijven lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, maar is niet vanzelfsprekend. De gedichten zijn vaak het startpunt van een poëtische verwondering, een cirkelen om de ander. Een belangrijk thema in zijn gedichten is de zoektocht naar het mysterie in of de ontraadseling van de vrouw. Het is een melancholisch thema, af en toe pijnlijk en tegelijk zeer intens: hoe vindt de dichter zijn plaats in deze ontmoeting? In enkele liefdesgedichten van de cyclus 'Insomnia' komt dit mooi tot uiting, gedicht/3 van deze cyclus vind ik bijzonder mooi, de gehele cyclus ademt trouwens eenzelfde melancholie.
Liefste/3
Hoe vallen wij samen. De nacht maakt veel lichamen
en er is er maar één. Ik tel je als schaapjes.
De kamer raakt vol schimmen en andere namen dan jij.
Hoe kus ik je tot een helder lichaam in mij.
Hoe noem ik je , schone slapende vreemde naast mij.
Laat mij niet liggen, leeg in zoveel gedaanten.
Ik heb je verkleed in speelgoed en zomers, rompen
en monden, het carnaval van dijen draait maar voorbij.
Ik zal niet rusten voor ik je ontmasker.
Ik zal niet ontmaskeren voor ik rust.
Het is duister in de muren als diep in de liefde.
En overal slaapt een wakende kijkende koude, altijd.
Het zoeken naar echt contact met de ander speelt niet alleen ten aanzien van de geliefde. Het is ook aanwezig in de gedichten over de ouders, de moeder, de geliefden uit de omgeving van de dichter. In het trachten vinden van de ander ontdekt hij ook zijn eigen kwetsbare, duistere plekken en onmacht. Het is eigen aan elke mens, een universeel verlangen om een relatie aan te gaan met de ander ondanks onze eigen gebreken. Wat ons als mens een gevoel van ‘alleenheid’ geeft.
In een ander deel van de bundel vinden we ‘Museumverzen’. Het zijn kleine miniaturen die via de blik op een schilderij de dichter dicht bij zichzelf brengt: de gedichte gedachte die de aanblik van het werk oproept. Hier speelt het licht een belangrijke rol, en tegelijk werpt de dichter zijn licht op het schilderij.
Tot slot neemt dichter en vriend Charles Ducal het woord: naast een aantal beschouwingen over leven en werk van Bernard Dewulf en zijn visie op diens poëzie, stelt hij dat wie de schrijver Bernard Dewulf werkelijk wil leren kennen zijn poëzie moet lezen. “Alleen in zijn poëzie was Bernard uitsluitend bij zichzelf.” Ik kan dit alleen maar beamen.