Gotiek en necrofilie: een Interview met K.R.Valgaeren

Gotiek en necrofilie: een Interview met K.R.Valgaeren

3 december 2019

In de moderne flat waar Kevin Valgaeren woont, begint het interview met het geluid van de koffiemachine. Die flat is gevestigd in een voormalige en gerenoveerde, negentiende-eeuwse instelling voor vrouwelijke geesteszieken. Valgaeren schreef met zijn vorige boek, Blackwell, een zo goed als perfecte Victoriaanse huiverroman. Zijn nieuwe boek, Engelenlust, legt de lat nog wat hoger: het is de fictieve biografie van een necrofiel, niet bepaald een voor de hand liggend onderwerp.

Hoewel Valgaeren twee zussen heeft, was hij de eenzaat van het gezin, een boekenkind met te veel verbeelding en te weinig vriendjes. Maar die verbeelding volstond hem. “Ik was altijd creatief bezig, eerst met Lego (waarmee ik de brug van het ruimteschip Enterprise nabouwde), en daarna met toneel en teksten. Op mijn veertiende stuurden mijn ouders mij naar de Warande in Turnhout, en daar ontdekte ik het theater. Het eerste wat ik schreef, was een toneelstukje over vampiers. Een ander over de Bokkenrijders. Ik hield me ook bezig met radio. Met al die activiteiten probeerde ik me een weg te vinden in het onrechtstreeks uitdrukken van mijn creativiteit naar andere mensen toe.”

Hij regisseerde ook, vooral omdat dit hem in staat stelde het verhaal onder controle te houden. “We waren een semi-professioneel genootschap, hadden altijd geld te kort en dus organiseerden we moorddiners, waarvoor onder andere ik de scenario’s schreef. Wij gaven zelfs een filmtijdschrift uit. Ik hou aan die tijd nog vele vriendschappen over, onder andere met Sanne Nuyens, scenariste en (mede)bedenker van Beau Séjour en van De Twaalf.”

“Op zeker moment maakte ik van die teksten een boek. Dat was de eerste versie van De Ziener. Het werd prompt door verschillende uitgevers afgewezen. Ik herschreef het, het raakte gepubliceerd en won de Schaduwprijs, de Nederlandse prijs voor het beste debuut. Daarvoor moest ik helemaal naar Amsterdam, want die prijs hing samen met de Gouden Strop. Op de foto’s van dat evenement is duidelijk te zien dat ik behoorlijk onder de indruk was.”

Merkwaardig genoeg had hij als kind leesachterstand. “Dat werd pas beter toen ik op mijn elfde van mijn grootmoeder een boek van Enid Blyton kreeg. Ik ben daarna niet meer gestopt met lezen. Er zitten vele gotische elementen in de boeken van Blyton. Tegelijk waren de jaren negentig de hoogdagen voor kostuumfilms, vaak op basis van bekende gothic novels: Bram Stoker’s Dracula van Francis Ford Coppola, Mary Shelley’s Frankenstein van Kenneth Branagh en zo verder. Omdat de boeken zelf niet makkelijk in het Nederlands te vinden waren, begon ik in het Engels te lezen. Ik zal toen een hopeloze romanticus geweest zijn, want ik vond in die boeken een ideaal tijdperk dat nooit als dusdanig heeft bestaan: de Britse negentiende eeuw, het Victoriaanse tijdperk.”

Toen Blackwell verscheen, was het opnieuw duidelijk dat Valgaeren geïnspireerd kan schrijven. Hij is niet bang om zijn eigen niche te creëren in de Nederlandse literatuur, en hij kent zijn klassiekers. Het boek is een perfecte Victoriaanse roman, zowel naar inhoud als naar stijl. “Mijn liefdesaffaire met de Victorianen begon al met De Ziener. Maar het klassieke beeld dat wij van Victoriaanse schrijvers hebben, met lange zinnen en lange beschrijvingen, is niet helemaal juist. Wanneer je Dickens leest, merk je zijn compacte stijl op, behalve dan aan het begin van zijn boeken.

Ik schrijf in het Nederlands, maar ik denk tegelijk in het Engels, een bewuste keuze. Als er een zin op papier staat, en ik kan hem niet vertalen in mooi Engels, dan is het geen goede zin. Ik gebruik ook vaak Engelse zinswendingen of uitdrukkingen, die de uitgever er meteen weer uithaalt.”

Wil je echter als schrijver binnen een bepaald genre goed werk leveren, dan moet je dat genre door en door kennen. “Ik leer nog elke dag bij. Gelukkig maar. Ook trek ik met enige regelmaat naar de andere kant van het Kanaal. Hoewel het Londen van vandaag in vele opzichten mijlenver ligt van de Victoriaanse versie, kan je er nog steeds de echo’s van die periode terugvinden. De stad is eigenlijk één groot openluchtmuseum. De Victoriaanse versie ervan ligt bijna om elke hoek. Ik heb daar en elders in Engeland locaties bekeken voor onder andere Blackwell. Soms beschreef ik plekken in mijn boeken die ik pas nadien bezocht — en de beschrijvingen bleken te kloppen. Met verbeelding kun je veel bereiken. Bram Stoker is zelf ook nooit in Transsylvanië geweest.”

Zijn boeken bevatten vaak bovennatuurlijke elementen. Ook die passen meer bij het Victoriaanse tijdperk dan bij onze tijden. “De mensen geloofden honderd jaren geleden méér in het bovennatuurlijke dan wij vandaag. Dat tijdperk ligt in sommige opzichten tegelijk veraf, en toch erg dichtbij.” Maar het helpt Valgaeren wel om afstand te scheppen tussen hemzelf en zijn boeken, een afstand die (zoals uit zijn nieuwe boek blijkt) noodzakelijk voor hem is. “Dat lijkt me veiliger. Ik begeef me ook graag ver van huis. En ik merk dat lezers dat interessant vinden.”

Maar dan schrijft hij plots met Engelenlust, een heel ander boek, hoewel ook dat, met enige marge, als een gotische roman kan gelezen worden. “Je moet als schrijver regelmatig iets anders proberen, al hebben de uitgevers dat niet zo graag. Engelenlust gaat voor mij terug tot een moreel dilemma: hoe zijn sommige mensen in staat dingen te doen die wij, de meerderheid, ons niet eens kunnen inbeelden. Het boek werd ook geboren uit mijn angst voor de dood. Terwijl ik in het dagelijkse leven zo ver mogelijk van de dood blijf (en van dode mensen, want ik heb nog nooit een lijk gezien), werkt de confrontatie ervan in mijn fictie als een loutering.”

“Ik heb het onderwerp — necrofilie, de liefde voor dode mensen en dode lichamen — gekozen omdat het idee me fascineerde. De vraag die ik me stelde was: hoe kunnen mensen genot putten uit een intieme relatie met de dood? Dat gezegd zijnde: necrofilie is een uiterst zeldzaam verschijnsel, en gelukkig maar.” Het was uiteraard uitkijken naar de reactie van zijn omgeving en van lezers. “De meesten vinden het onderwerp en het fenomeen intrigerend. Ik had me ook terdege voorbereid. Ik ben goed bevriend met een psychiater die hier in de buurt woont, en ik werkte me door stapels documentatie. Diegenen die het boek lazen, zijn zeer lovend, en tegelijk kruipt het onderwerp hen onder de huid. Dat moet je als schrijver kunnen: je moet een sterke relatie hebben met je personage en met wat die uitvreet.”

Hij wilde van zijn hoofdpersoon ook geen monster maken. “Ik wilde hem zo realistisch mogelijk uitbeelden, gebaseerd op een aantal case studies. Wel is hij een narcist, die in een fantasiewereld leeft zodat hij kan vergoelijken wat hij doet. Zelf heb ik niet de minste sympathie voor hem, en ook geen medelijden. Hij verkondigt dat hij liefde en genegenheid zoekt en dat hij die lichamen vereert, maar dat is allemaal onzin. Dat komt tot uiting in de manier waarop hij zijn daden beschrijft, daden die extreem gruwelijk zijn. Maar het is belangrijk dat de lezers zich daar een eigen mening over vormen.”

In die zin is het misschien zijn meest gotische roman. “Het belangrijkste element van de gotische roman is de dichotomie. Je voelt je aangetrokken tot iets wat je in een beschaafde samenleving niet mag aantrekken. Je doorbreekt een taboe. Dat is ook zo in sprookjes: deuren die niet mogen geopend worden, worden toch geopend, zoals bij Blauwbaard. En hier duw ik dat dilemma in de richting van de lezer, en maak hem of haar medeplichtig. Dat zal geen makkelijk gevoel zijn, geen makkelijk boek, maar dat is de bedoeling.”

Guido Eekhaut